Katja Heitmann

Over de kunstenaar

Katja Heitmann (1987) begeeft zich op het snijvlak van dans en beeldende kunst, performance en installatie. Met haar team creëert Katja performance-installaties en bewegingstentoonstellingen.

Altijd vertrekkend van de vragen ‘Wie (of wat) beweegt mensen?’ In 2016 won zij de Prijs van de Nederlandse Dansdagen. Heitmann heeft een reputatie opgebouwd als jonge choreograaf die zich bezighoudt met nieuwe technologieën en het menselijk streven naar controle. Ze gebruikte tablets als mede-performers, reflecteerde op onze relatie met nieuwe media en het vraagstuk van zelf-design. Met haar dansers creëert zij podiumwezens die ergens tussen mensen en machines in zitten. Toch is haar benadering diep humanistisch met veel aandacht voor detail.

Momenteel ervaart de commissie een verschuiving in het werk van Katja. Na het onderzoek naar technologie en de impact ervan op de samenleving ontdekt Katja dat haar werk eigenlijk gaat over de paradox van menselijkheid. Op zoek naar die menselijkheid zoomt ze met grote precisie in op de kleinste menselijke beweging. In dat detail schuilt het grote gebaar.

Katja Heitmann en haar team zullen de komende jaren een nomadisch instituut voor bewegingserfgoed oprichten; Motus Mori. Hiermee gaan ze de bedreigde beweging verzamelen, archiveren en tentoonstellen. Door onderzoek te doen naar de persoonlijke bewegingen van veel individuele mensen, wordt het lichaam (en de geest) van de dansers een levend archief van al deze menselijke bewegingen. Opgestart in 2019, is Motus Mori een meerjarig onderzoek naar belichaamde kennis en geschiedenis in uitvoering, gepresenteerd in verschillende presentatieformats; durational performances, tentoonstellingen in musea, lezingen, voorstellingen in theaters, mobiele bewegingslaboratoria in de openbare ruimte.

adviescommisie

De Adviescommissie over Katja Heitmann: “Met volstrekt origineel oeuvre breekt choreografe Katja Heitmann de conventies rondom moderne dans open. Wars van bestaande categorieën kiest ze voor eigen artistieke parcours en voor eigen omstandigheden waarbinnen zij haar werk wil presenteren. Verrassend daarbij is het dat wat op papier of in woord nog abstract mag lijken, in haar uiteindelijke voorstellingen door een breed publiek met een grote vanzelfsprekendheid omarmd wordt. Het is inspirerend hoe zij durft te vertrouwen op haar intuïtie, op het begin van een idee, zonder nog te weten wanneer of in welke vorm een project zal eindigen. Daarmee laat haar werk zich per definitie moeilijker vangen in vooraf vastgelegde mallen, al te rigide subsidieformats of geijkte theatrale ruimtes. Het is dan ook haar grote droom om een soort ‘artistiek klooster’ (zonder religieuze insteek) te beginnen waarin zij haar praktijk – zonder opgelegde beperkingen van ruimte of tijd – kan door ontwikkelen met haar dansers en alsmaar uitbreidende waaier van publieksgroepen.”